De Drie Hoeven van IJhorst
IJhorst was oorspronkelijk de naam van een kleine kern van drie boerderijen, een kerk en een pastorie. Voordat de kerk gesticht werd en de pastorie gebouwd was (voor 1281-1291) was dit complex van twee of drie erven eigendom van het Zwartewaterklooster bij Hasselt. Bij de kerkstichting kreeg het Zwartewaterklooster het collatierecht en bestemde het klooster de middelste van drie boerderijen voor het inkomen van de pastoor. Mogelijk bestond het complex voor die tijd zelfs maar uit twee boerderijen en ontstond de middelste door afsplitsing van 1/3 gedeelte van de meest oostelijke. Deze middelste boerderij stond later bekend als het Pastorie-erve en was een ½ hoeve groot. Oostelijk daarvan lag de Kleine IJhorst die 1 hoeve groot was en westelijk lag Ter Horst dat in de middeleeuwen waarschijnlijk Hoenyhorst (Hoge IJhorst) had geheten en dat 1½ hoeve groot was. Deze verhouding van 1:2:3 bestond later nog in de eigendomsverdeling van het 535 hectare grote gemeenschappelijke complex van veen en heide in het begin van de negentiende eeuw.
Nog in 1682 waren de eigendommen verdeeld zoals dat in de periode 1281-1291 ontstaan was. Ter Horst en Kleine IJhorst waren nog steeds eigendom van de rechtsopvolgers van het inmiddels opgeheven Zwartewaterklooster (dat was de Ridderschap van Overijssel) en het Pastorie-erve was eigendom van de kerk van IJhorst. In 1711 zijn waarschijnlijk beide erven van het Zwartewaterklooster al in particuliere – aristocratische – handen. Van het immense erve Ter Horst – veruit de grootste boerderij van IJhorst en Staphorst – weten we dat het in 1723 in handen kwam van de familie Gansneb genaamd Tengnagel. [Zie Historisch Centrum Overijssel, Inventaris Ridderschappen in Overijssel, toegangsnummer 4.1.1-601 stukken betreffende de vorderingen over 1716-1723 van de Ridderschap op Geuchien Warners]. De pachtersfamilie Ter IJhorst woont er al minstens vanaf 1602 en doet in rijkdom niet veel onder voor de pachtheer. Warner Geugjes ter IJhorst en zoon Geuchien Warners ter IJhorst bezitten diverse boerderijen, waaronder een erve te Staphorst en het erve Luttiken Oever in Avereest en ze hebben grote sommen geld uitstaan bij particulieren en bij de overheid. De verhouding met de familie Gansneb genaamd Tengnagel is niet altijd even hartelijk. In 1724 wordt een langlopende kwestie beslecht over wie de grondbelasting moet betalen: de pachter of de eigenaar van Ter Horst. Deze kwestie was al ontstaan in het jaar 1716 toen het erve nog van de Ridderschap was. Het valt in het voordeel uit van de pachtersfamilie Ter IJhorst en de Tengnagels moeten voor jaren achterstallige belasting betalen. De familie Ter IJhorst liet niet met zich spotten. Toch hadden ze dan hun langste tijd op Ter Horst gehad. Er waren al diverse zonen van de familie op andere boerderijen in IJhorst terechtgekomen, bijvoorbeeld op de Ruststede en op de Hoogenkamp. Er bleef echter altijd wel een zoon op Ter Horst achter. Maar in 1734 veranderde dat. Warner Geuchjens, de in 1705 geboren oudste zoon van Geuchien Warners ter IJhorst, gaat na zijn huwelijk met Hendrickjen Harms op het erve Luttiken Oever in Avereest wonen, dat sinds 1681 familiebezit was. Vader Geuchien Warners ter IJhorst zal zeker nog op Ter Horst gebleven zijn, er waren tenslotte nog jongere kinderen in het gezin. Op 15 juli 1739 verkoopt de familie Gansneb genaamd Tengnagel hun hele erve voor ƒ 8.000,- aan de Hopman A. Waterham in Zwolle. Waterham betaalde ook nog eens ƒ 2.000,- voor huisraad en behangsels, voor de helft van het op het land staande gewas en voor timmermateriaal. Vooral dat laatste is interessant. De Tengnagels waren duidelijk bezig om het erve in tweeën te delen, ze bebouwden het land al voor de helft voor eigen rekening en de aanwezigheid van het timmermateriaal kan heel goed duiden op de bouw van een tweede boerderij. In 1748 is die tweede boerderij er in ieder geval. Dan wonen er in het oude huis op Ter Horst het gezin van Engbert Jans en in het nieuwe huis het gezin van diens oudste zoon Jan Engberts de Oude. Engbert Jans is in de periode 1734-1747 in IJhorst komen wonen, mogelijk in de tijd van de bouw van de tweede boerderij (1739). Hij kwam waarschijnlijk uit Friesland of Groningen. Daarom hebben de nakomelingen van zijn kleinzoon Teele Jans (oudste zoon van Jan Engberts de Oude) de achternaam Horstra gekozen – een trotse verfriezing van de naam Ter Horst. Jan Engberts de Oude koopt in 1788 de helft van Ter Horst van de erven Waterham voor ƒ 6.000,-. Hiervan wordt in 1826 door de familie Horstra nog weer een flink deel verkocht om uit de schulden te komen- het lukte ze in die bijna veertig jaar niet om de hypotheek op de boerderij af te lossen. De Horstra’s houden nog een kwart van het oorspronkelijke erve in eigen handen. De andere helft blijft in patriciërshanden. Misschien in dezelfde tijd als de Horstra’s, maar in ieder geval in het laatste kwart van de achttiende eeuw legt de Meppeler koopmansfamilie Slot beslag op de andere helft van Ter Horst met de oude hoofdboerderij. Via de familie Slot vererft dit deel in de negentiende eeuw op de patriciërsfamilie Carsten die het tot in de tweede helft van de twintigste eeuw in bezit houdt.


Het Pastorie-erve was al die tijd nog gewoon eigendom van de kerk. Deze boerderij had maar 1/3 van de oppervlakte van Ter Horst en de pachter moest naast zijn boerenwerk ook allerlei hand- en spandiensten voor de kerk verrichten: klokluiden, stoven opwarmen, paden en hekken repareren. Dat leverde natuurlijk ook wel weer wat op. Uit een stuk van het kerkelijk archief waarin de hoofdelijke omslag voor het predikantstraktement staat beschreven (eind 17e eeuw) blijkt dat de pachter van het Pastorie-erve niet mee hoefde te betalen aan het inkomen van de dominee. Daarnaast had de pachter nog een tapperij – in de voorkamer van de boerderij – waarmee natuurlijk vooral op zondag na de kerkdienst goede zaken gedaan konden worden. Door deze neveninkomsten werd de geringe omvang van het boerenbedrijf wel enigszins gecompenseerd.
In 1602 weten we uit het register van het paardengeld de naam van de pachter: Johan Pouwels. Hij heeft beduidend minder vee dan zijn buren op de Kleine IJhorst en Ter Horst. Tussen 1661 en 1670 woonde waarschijnlijk het gezin van Roelof Coops op de Pastorieboerderij. Zij kwamen van de Hoogenkamp en misschien is Roelof Coops de vader van Jacob Roelofs Elevelt die na 1705 herbergier wordt van het Tolheck in Koekange. Leden van deze familie zouden bijna 250 jaar lang de belangrijkste Koekanger herberg bestieren. De basis van het tappersvak zou dan al in IJhorst gelegd kunnen zijn.
In de periode 1675-1695 woont Harmen Coops hier met zijn vrouw Grietien Jans. Grietien Jans was een dochter van Jan Geers en Aelthien Lubbers die vóór Harmen en Grietien ‘bij de kerke’ woonden. Zie hiervoor de Schultengerechten De Wijk, Koekange (1695): “Hermen Coops als lasthebbende van Aelthien Lubbers weduwe wijlen wijlen Jan Geers bij de kerke ter IJhorst en des selfs Erfgen: heeft doen prothocolleeren een stockleggens brieff in dato den 28 Meij 1693 van 200 Car: gulden de rente ad vier par cento en voors nae Landtrechte, tot laste van Lubbert Evers in de Wijck met Aelthien sijn huijsvrouwe. Actum den 18 Junij 1695. A:V:Kuijck Scholtes; Lubbert Eeverts; Roeloff Vrents; Lubbert Evers.”
”Hermen Coops ter Ihorst met Griethien sijn huijsvrouwe neffens des selfs schoonmoeder Althien Lubberts heeft doen prothocolleeren een handtschift in dato den 29 Meij 1690 van vijftich Car: gld: tot laste van Geert Roelofs in den Stapel met Harmthien sijn huijsvrouwe en voors nae Landtrecht tegens 2 par cento. Actum den 18 Junij 1695.A:V:Kuijck Scholtes; Geert Roelofs; Abram Waslander als getuijge.”
En in de periode 1711-1729 woont er Gerrit Lubberts. Hij was ook getrouwd met Grietien Jans, na het overlijden van Harmen Coops. Na hem woont er Hendrik Everts, gehuwd met Lubbigje Lubberts, de zus van Gerrit Lubberts. Hun dochter Femmigje Hendriks was gehuwd met Albert Alberts Zwaluwe uit Rouveen en ook zij wonen enige jaren op het Pastorie-erve. Dan is het daarna mogelijk dat in de periode 1735-1740 Claes Roelofs Bueskoeke enige jaren op het Pastorie-erve woont, komende vanuit Dikninge. Zeker is dat nog niet. Het kan ook zijn dat ze op Nieuwe Ter Horst woonden; één van die twee mogelijkheden moet het zijn. Dat laatste lijkt mij eigenlijk onwaarschijnlijk, want dat was een grote boerderij met veel mogelijkheden en waarom zou Claes daar dan weer weggegaan zijn om in de Lankhorst (op het Lommerserve) en later in de Leijen te gaan wonen. Dat zou toch een achteruitgang zijn. Dan in de periode 1748-1751 wordt de boerderij bewoond door Roelof Harms. In 1762-1765 keert de familie Bueskoeke terug in de vorm van Claes Roelofs Bueskoeke’s zoon Roelof Claas (Bakker) met zijn vrouw Hilligje Bartholds Ubak. Hun nakomelingen blijven er tot op de dag van vandaag wonen. Als de kerkvoogden in 1839 besluiten om het Pastorie-erve te verkopen, wordt Roelof Jans Bakker, kleinzoon van Roelof Claas, de nieuwe eigenaar.
De Kleine IJhorst werd in 1602 bewoond door Johan Jansen Cuijck. Vanaf tenminste 1675 wonen er Jan Geuchjes met zijn vrouw Hilligjen Willems, later opgevolgd door zijn zoon Geuchjen Jans. Deze zou na 1710 naar het naastgelegen Bezoenserf verhuizen. Dit moet nog nader worden onderzocht. In het verpondingregister van IJhorst staan rond 1711 beide erven op naam van Jan Geuchjes. Mogelijk was ook dit erve echter toen nog eigendom van de Ridderschap van Overijssel. In de periode 1727-1729 wordt de Kleine IJhorst bewoond door Jan Harms en vanaf tenminste 1731 door Roelof Willems met na hem diens zoon Jan Roelofs tot tenminste 1770. Ook dit erve was in handen gekomen van de Hopman A. Waterham uit Zwolle. In 1751 staat het in het vuurstedenregister op zijn naam. Ook dit bezit veranderde in het laatste kwart van de achttiende eeuw van eigenaar. Het kwam in handen van een andere Meppeler koopmansfamilie in de persoon van Arnoldus Engelenberg die met de Wijker renteniersdochter Rolina van de Wetering gehuwd was.
Engbert Jans, jongere broer van Teele Jans Horstra en tweede zoon van Jan Engberts de Oude op Nieuwe ter Horst, kwam hier waarschijnlijk al in 1784 wonen na zijn huwelijk met Lammigje Roelofs Bakker, dochter van Roelof Claas (Bakker) op de Pastorieboerderij. Hoogstwaarschijnlijk is de Kleine IJhorst in de periode 1784-1793 in tweeën gesplitst. In 1793 trouwde Klaas Roelofs Bakker, broer van Lammigje, met Aaltje Harms Teunis uit Koekange en ook dit gezin blijft in de kleine kern van IJhorst wonen. De Bakkers en de Horstra’s – die door huwelijken ook onderling verwant raakten – bezetten in die tijd alle vijf de boerderijen in de kern van IJhorst. Het lijkt er sterk op dat Klaas Roelofs Bakker op de nieuwe boerderij van de Kleine IJhorst kwam te wonen. Ik zou namelijk niet weten waar hij anders gewoond moet hebben.
Lammigje Roelofs Bakker overlijdt al jong, na 1789, en Engbert Jans hertrouwt in 1794 met Jantje Harms Teunis uit Koekange, zus van zijn schoonzuster Aaltje Harms Teunis die met Klaas Roelofs Bakker getrouwd was. Engbert Jans neemt de familienaam ‘Van den Berg’ aan. Hij noemt zich naar één van de IJhorster ‘bergen’, zandheuvels en zandverstuivingen die vlak achter zijn boerderij begonnen op de overgang van de cultuurgrond naar de uitgestrekte heide. Zijn nakomelingen blijven in IJhorst en vermenigvuldigden zich tot het getal van de zandkorrels van de Witte Bergen. Zijn zwager Klaas Roelofs Bakker blijft niet in IJhorst. Hij verhuist in 1818 naar Koekange en zijn kinderen vervallen tot de arbeidersstand.
Het bezit van de Kleine IJhorst – inmiddels twee boerderijen – werd ook in de familie Engelenberg gesplitst. De ene helft waar Engbert Jans van den Berg woonde werd eigendom van C.H.A. Engelenberg te Kampen, de andere helft waar Klaas Roelofs Bakker waarschijnlijk gewoond heeft werd eigendom van de twee zusters Gomarus in Zwolle (zij waren via hun moeder Aleida Johanna Engelenberg kleindochters van Arnoldus Engelenberg). In 1843 verkochten de zusters Gomarus hun bezit voor ƒ 10.000,- aan Willem Roelofs van der Linde uit De Wijk. Ook hij was via zijn vrouw Hilligje Steenbergen – dochter van Lucas Steenbergen en Annechien Bakker – weer familie van de Bakkers.
In 1844 volgde de verkoop van de andere helft door C.H.A. Engelenberg aan Jan Engberts van den Berg, zoon van Engbert Jans en Lammigje Roelofs Bakker.
De Kleine IJhorst zou uiteindelijk in 4 percelen worden opgedeeld, waarop 4 boerderijen staan. Ook is een stuk grond tegenover de huidige Kleine IJhorst boerderij gebruikt voor uitbreiding IJhorst.




Rotterdam, 2004
R.H. Gortemaker